Het verdient aanbeveling
om de ASR uit te schakelen
als u gebruik maakt van
sneeuwkettingen. Druk op de knop
ASR-OFF, zodat het lampje van de
knop gaat branden.
Op het noodreservewiel
mag geen sneeuwketting
worden gemonteerd. Als
u een lekke voorband hebt (aan-
gedreven wiel) en er moet
gebruik worden gemaakt van
sneeuwkettingen, dan kunt u het
noodreservewiel op de achteras
plaatsen en het achterwiel op de
vooras (pas zo snel mogelijk de
bandenspanning aan). Zo hebt u
op de vooras twee normale wie-
len waarop uw sneeuwkettingen
kunt monteren.
Houd bij gemon-
teerde sneeuwket-
tingen een matige
snelheid aan; rijd niet harder dan
50 km/h. Vermijd kuilen, stoep-
randen en andere obstakels en
rijd, om de auto en het wegdek
niet te beschadigen, geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen.
Houd er rekening mee dat de rem-
weg tijdens rijden met gemon-
teerde sneeuwkettingen, aanzien-
lijk langer is.
178
AUTO LANGERE
TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de
auto langere tijd niet wordt gebruikt:
– Zet de auto in een overdekte, droge
en zo mogelijk goed geventileerde ruimte.
– Schakel een versnelling in.
– Zorg ervoor dat de handrem is aange-
trokken.
– Maak de gespoten plaatdelen schoon
en behandel ze met een beschermende
was.
– Smeer de wisserrubbers van de rui-
tenwissers en achterruitwisser in met talk-
poeder en laat ze los van de ruit staan.
– Zet de ruiten een klein stukje open.
– Breng de bandenspanning 0,5 bar
boven de normaal voorgeschreven span-
ning en controleer deze regelmatig. Laat
de assen, zo mogelijk, op houten blokken
steunen.
– Schakel het elektronische diefstal-
alarm niet in.
– Maak de minkabel los van de accu
(–) en controleer de acculading.
Gedurende het stallen moet deze controle
iedere vier weken worden herhaald. Laad
de accu op als de spanning lager is dan
12,5 Volt.
– Tap het koelsysteem van de motor
niet af.
– Dek de auto af met een stoffen of een
ademende kunststof hoes. Gebruik geen
dichte plastic hoes, omdat het in en op de
auto aanwezige vocht dan niet kan ver-
dampen.