G019543
1
Figuur 77
1. Opstartslangen
5. Houd alle omstanders uit de buurt van de voertuigen
6. Start het tweede voertuig en de zet de hefhendel in
de stand Omhoog. De defecte laadbak wordt nu
opgehaald.
7. Zet de hydraulische hefhendel in de neutraalstand en
zet deze vast met de vergrendeling.
8. Monteer de laadbakbeveiliging op de uitgetrokken
hefcilinder. Zie De laadbakbeveiliging gebruiken
(bladz. 36).
Opmerking: Zet de motoren van beide voertuigen
uit en beweeg de hefhendel naar voren en naar
achteren om de druk in het systeem op te heffen en de
snelkoppelingen gemakkelijker los te maken.
9. Als u klaar bent, maakt u de opstartslangen los en sluit
u de hydraulische slangen aan op beide voertuigen.
Belangrijk: Controleer het niveau van de
hydraulische vloeistof in beide voertuigen voordat
u uw werkzaamheden hervat.
Stalling
1. Parkeer het voertuig op een horizontaal oppervlak, stel
de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder
het sleuteltje uit het contact.
2. Verwijder vuil en vet van de gehele machine, inclusief
de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de
cilinderkop en de ventilatorbehuizing.
Belangrijk: U kunt het voertuig met een mild
reinigingsmiddel en water wassen. Doe dit
niet met een hogedrukreiniger. Daardoor kan
het elektrische systeem worden beschadigd of
noodzakelijk vet op wrijvingspunten worden
weggespoeld. Gebruik niet te veel water in de
buurt van het bedieningspaneel, de verlichting, de
motor en de accu.
3. Controleer de remmen; zie Remvloeistofpeil
controleren (bladz. 25).
4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie
Onderhoud van het luchtfilter (bladz. 41).
5. Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af. Gebruik
hiervoor weerbestendige afplakband.
6. De machine smeren.
7. Ververs de motorolie; zie Motorolie verversen en filter
vervangen (bladz. 41).
8. Spoel de brandstoftank om met verse, schone
dieselbrandstof.
9. Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem goed
vast.
10. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning
controleren (bladz. 24).
11. Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem
bij met een oplossing die half uit water, half uit antivries
bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de
plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.
12. Verwijder de accu uit het chassis, controleer het
zuurpeil en laad de accu volledig op; zie Onderhoud
van de accu (bladz. 44).
Opmerking: U mag de accukabels niet aansluiten op
de accupolen tijdens stalling.
Belangrijk: De accu moet volledig opgeladen zijn
om te voorkomen dat deze bevriest en beschadigd
raakt bij temperaturen beneden 0°. Een volledig
opgeladen accu kan ongeveer 50 dagen worden
gestald bij temperaturen beneden 4° zonder
tussentijds te hoeven worden opgeladen. Bij
temperaturen boven 4° moet u om de 30 dagen
het waterpeil in de accu controleren en de accu
opladen.
13. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai
deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.
14. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij.
56