50
De manier van werking van de draadloze detectoren hangt af van de status van het blok
waarin de zone met draadloze detector toe behoort:
– Blok is uitgeschakeld – De detector werkt in passieve mode. Dit is de batterij
bespaar mode waarbij communicatie met de RF controller hoofdzakelijk plaats vindt
gedurende tijdsinterval bepaald door de C
informatie over activeringen en batterij status wordt verzonden. Alleen de detector
sabotage worden direct verzonden.
– Blok is ingeschakeld – De detector werkt in actieve mode. De detector verzendt alle
informatie direct naar de RF controller.
Wijzigen van de detector werking mode van passief naar actief en omgekeerd vindt plaats
gedurende de communicatie tijd, vandaar dat dit vertraagt wordt uitgevoerd met een
tijdvertraging ten opzichte van inschakelen/ uitschakelen. Een dergelijk vertraging –
afhankelijk van de geselecteerde frequentie van communicatie Polling – kan tot 12, 24 of 36
seconden zijn.
De draadloze detectoren toegekend aan de 24-uur zones, welke altijd zijn ingeschakeld, en
altijd in de actieve mode staan. Ook kunnen andere draadloze detectoren werken in de
altijd actieve mode, indien de A
P
ABAX
ARAMETERS VAN
Volgens de EN50131-3 standaard dienen alle overvalknoppen die gebruikt
worden in het ABAX systeem, altijd in de actieve mode te staan.
De batterijen verzekeren een werking van ongeveer 3 jaar op detectoren,
aangenomen dat de detectoren in passieve status voor een gedeelte van de
periode staan en dat de C
Pollings periode ( 24 of 36 seconden) betekent dat de batterij levensduur wordt
verlengd. De batterij in een detector welke permanent in de Actieve Mode staat
zal korter zijn dan welke periodiek worden geschakeld naar de passieve mode.
Maar als het specifieke karakter van een detector of de installatie plaats zo is dat
het aantal activeringen laag is, dan zal bij het schakelen van de detector naar de
actieve mode niet de batterij levensduur verlengen.
7.3.3 Draadloze sirenes – Algemene regels voor programmering
De draadloze sirenes nemen tot 2 uitgangen en 2 zones in gebruik voor het systeem. Hoe de
signalering wordt toegepast hangt af van de sirene:
• ASP-105 – De eerste uitgangen aan welk de sirene is toegekend bediend de akoestische
signalering. Parameters voor de akoestische signalering worden geprogrammeerd voor de
sirene (type en duur van de akoestische signalering). De andere uitgang bediend de
optische signalering. De optische signalering is ingeschakeld wanneer de uitgang actief is.
Het commando om de signalering te starten en te stoppen wordt direct naar de sirene
verzonden.
• ASP-205 – Beide uitgangen aan welk de sirene is toegekend bediend beide akoestische
en optische signalering. Parameters van de signalering aangestuurd door ieder van de
uitgangen worden gescheiden geprogrammeerd voor de sirene. Dit maakt het mogelijk
twee verschillende, onafhankelijk aan te sturen manieren van signalering. De uitgangen
kunnen dus separaat de optische en akoestische signalering sturen of verschillende type
signalen voor alarm (bijv. inbraak of brand. Het commando om de signalering aan te
sturen wordt alleen naar de sirene verzonden gedurende de communicatie tijd periode.
Vandaar dat ook vasthouden tijd van het alarmsysteem uitgangen welke de sirene
aanstuurt langer dient te zijn dan de communicatie periode tijd. Het wordt aanbevolen dat
die tijd correspondeert met de tijd geprogrammeerd in de sirene voor signalering
aangestuurd door de uitgang.
Programmeer Handleiding
LTIJD ACTIEF
SYSTEEM DRAADLOZE APPARATEN
OMMUNICATIE PERIODE
OMMUNICATIE PERIODE
optie is ingeschakeld voor deze (zie: Sectie
).
12 seconden is. Een langere
SATEL
optie, wanneer