7.3
Ommanteling reinigen
7.4
Ontluchten van de installatie
Afb.53 Ontluchten van de installatie
1
2
11
4
A
7
7625146 - v02 - 10122015
7.2.1 Controle van de waterdruk
De eventueel in de ketel, de leidingen of de kranen aanwezige lucht moet
verwijderd worden, om storende geluiden te voorkomen die tijdens het
verwarmen of tappen van water kunnen ontstaan. Ga hiervoor als volgt te
werk:
3
5
6
C
B
8
AD-3000484-B
2. Laat een erkende vakman het thermische rendement controleren
door het temperatuurverschil tussen de aanvoer- en de retourleiding
te meten.
3. Laat een erkende vakman de instellingen van de veiligheidsthermo
staat controleren.
1. Controleer de waterdruk.
De waterdruk moet minimaal 0,8 bar zijn.
2. Als de waterdruk lager is dan 0,8 bar: vul de CV-installatie bij.
1. Reinig de buitenzijde van het apparaat met een vochtige doek en
een zacht schoonmaakmiddel
1. Open de kranen van alle op de installatie aangesloten radiatoren.
2. Stel de ruimtethermostaat af op een zo hoog mogelijke temperatuur.
3. Wacht tot de radiatoren warm zijn.
4. Zorg dat de ketel spanningsloos is.
5. Wacht ongeveer 10 minuten tot de radiatoren koud aanvoelen.
6. Ontlucht de radiatoren. Werk van beneden naar boven.
7. Open het ontluchtingskoppelstuk met de ontluchtingssleutel en houd
daarbij een doek tegen het koppelstuk gedrukt.
Waarschuwing
Het water kan nog warm zijn.
8. Wacht totdat er water uit het ontluchtingskoppelstuk komt en sluit
het koppelstuk.
9. Zet de ketel onder spanning.
Er wordt automatisch een ontluchtingscyclus van 4 minuten uitge
voerd.
10. Controleer na het ontluchten of de waterdruk in de installatie nog
voldoende is. Indien nodig: vul de CV-installatie bij.
11. Stel de ruimtethermostaat of de regeling in.
7 Onderhoud
45