1.57
Algemene gebruiksaanwijzingen
1. De rotatiesnelheid van de maaicilinders moet altijd
zo hoog mogelijk worden gehouden om steeds
de beste maaikwaliteit te krijgen. Dit vereist op
zijn beurt dat het toerental van de tractor zo hoog
mogelijk blijft zonder dat de aftakas 540 tpm
overschrijdt.
2. De maaikwaliteit zal verslechteren als de machine
te snel rijdt. Zorg ervoor dat de maaikwaliteit altijd
is afgestemd op het vereiste werktempo, en stel de
rijsnelheid dienovereenkomstig af.
3. Voorkom dat de motor van de tractor wordt
overbelast. Verminder de rijsnelheid of zet de
machine op een hogere maaistand. Controleer dat de
maaicilinders de onderste maaimessen niet meer dan
licht raken.
4. Controleer om de paar uur de afstelling van de
cilinder ten opzichte van het onderste maaimes, zelfs
als de prestaties van de maaimachine goed zijn. Als
de cilinders en de onderste maaimessen elkaar teveel
raken of als de afstand tussen beide te groot is, zal er
sneller slijtage optreden.
5. Schakel altijd de aftakas van de tractor uit als u
rijdt over terrein waarop geen gras groeit. Het gras
zal de maaimessen smeren tijdens het maaien. Als
de maaicilinders draaien terwijl er niet gemaaid
wordt, vindt er een grote warmteontwikkeling plaats
die snelle slijtage veroorzaakt. Het is daarom ook
raadzaam om de maaisnelheid te verminderen bij het
maaien op plaatsen met weinig of droog gras.
6. U behaalt de beste resultaten wanneer u tegen de
ligging van het gras in maait. Om deze reden zou de
bestuurder moeten proberen om bij iedere maaibeurt
de maairichting om te draaien.
7. Zorg ervoor dat u geen stukken gras ongemaaid laat
bij de overlappingen tussen maaidekken door geen
scherpe bochten te maken.
8. Het is over het algemeen raadzaam om, als
de omstandigheden dat toelaten, de achterste
rolschrapers te verwijderen, omdat het gras zo het
beste wordt afgevoerd. De schrapers moeten weer
gemonteerd worden als er zich gras en modder
ophoopt op de rollers.
GEBRUIK VAN DE MAAIMACHINE
1.57