Stalling
1. Parkeer het voertuig op een horizontaal
oppervlak, stel de parkeerrem in werking, zet
de motor af en verwijder het sleuteltje uit het
contact.
2. Verwijder vuil en vet van het hele voertuig,
inclusief de buitenkant van de cilinder,
de koelribben van de cilinderkop en het
ventilatorhuis.
Belangrijk: U kunt de machine met een
mild reinigingsmiddel en water wassen.
Doe dit niet met een hogedrukreiniger.
Daardoor kan het elektrische systeem
worden beschadigd of noodzakelijk vet
op wrijvingspunten worden weggespoeld.
Gebruik niet te veel water in de buurt van
het bedieningspaneel, de verlichting, de
motor en de accu.
3. Controleer de remmen; zie De remmen
controleren in Onderhouden remmen, blz. 43.
4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt;
zie Onderhoud van het luchtfilter in
Onderhoud motor, blz. 33.
5. Smeer het voertuig; zie Smering, blz. 33.
6. Ververs de motorolie; zie Motoroliepeil
controleren in Onderhoud motor, blz. 33.
7. Controleer de bandenspanning; zie
Bandenspanning controleren.
8. Wanneer het voertuig langer dan 30 dagen niet
wordt gebruikt, moet het brandstofsysteem als
volgt worden voorbereid op stalling:
A. Voeg een stabilizer/conditioner op
aardoliebasis toe aan de brandstof in de
tank.
Volg de mengvoorschriften van de fabrikant
van de stabilizer op (8 ml per liter). Gebruik
geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of
methanol).
Opmerking: Stabilizer/conditioner
werkt het best als het met verse benzine
wordt vermengd en altijd wordt gebruikt.
B. Laat de motor vijf minuten lopen om
de stabilizer/conditioner door het
brandstofsysteem te verspreiden.
C. Zet de motor af, wacht totdat deze is
afgekoeld en laat de benzine uit de tank
lopen.
D. Motor opnieuw starten en laten lopen
totdat deze afslaat.
E. Choke de motor.
F. Start de motor totdat deze niet meer start.
G. U moet brandstof op de juiste wijze
afvoeren. Verwerk deze overeenkomstig de
plaatselijk geldende voorschriften.
Belangrijk: Benzine waaraan
stabilizer/conditioner is toegevoegd,
niet langer dan 90 dagen bewaren.
9. Verwijder de bougies en controleer de
toestand ervan; zie Bougies vervangen in
Onderhoud motor, blz. 33.
10. Laat de bougies uit de motor en giet twee
eetlepels motorolie in het bougiegat.
11. Gebruik de elektrische startmotor om de
motor te laten draaien en zo de olie over de
cilinderwand te verspreiden.
12. Monteer de bougies en draai ze vast met de
aanbevolen torsie; zie Bougies vervangen in
Onderhoud motor, blz. 33.
Opmerking: De bougiekabel niet op de
bougie(s) drukken.
13. Verwijder de accu uit het chassis, controleer
het zuurpeil en laad de accu volledig
op; zie Onderhoud van de accu in
Onderhoud elektrisch systeem, blz. 36.
Opmerking: U mag de accukabels niet
aansluiten op de accupolen tijdens stalling.
Belangrijk: De accu moet volledig
opgeladen zijn, om te voorkomen dat
deze bevriest en beschadigd raakt bij
temperaturen beneden 0°C. Een volledig
opgeladen accu kan ongeveer 50 dagen
worden opgeslagen bij temperaturen
beneden 4°C zonder tussentijds te hoeven
worden opgeladen. Bij temperaturen boven
4°C moet u om de 30 dagen het waterpeil
in de accu controleren en de accu opladen.
14. Controleer alle bouten, schroeven en moeren
en draai deze vast. Repareer of vervang
beschadigde delen.
15. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak
bij.
46