Voorschriften
5
Voorschriften
Bij de installatie en inbedrijfname van de warmtepomp moeten de be-
sluiten, richtlijnen, technische reglementen, normen en voorschriften
nauwkeurig gerespecteerd worden in hun huidige versie.
• NEN 14511 (warmtepompen met elektrisch aangedreven compres-
sorvoor verwarmen, eisen aan toestellen voor ruimteverwarming en
voor verwarmen van warm water.
• NEN 378 (veiligheidstechnische en milieurelevante eisen aan koelin-
stallaties en warmtepompen).
• NEN 1010 (veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties).
• F-gassen verordening.
• Eventuele lokale voorschriften zoals bouw- en brandvoorschriften.
• CE-markering.
• De CE markering geeft aan dat de apparaten die in deze handleiding-
worden beschreven, voldoen aan de volgende richtlijnen:
– Europese Richtlijn 2004-108 van het Europees Parlement en de
Raad van Europa over elektromagnetische compatibiliteit.
– Europese Richtlijn 2006-95 van het Europees Parlement en de
Raad van Europa over laagspanning.
– Europese Richtlijn 1997-23 van het Europees Parlement en de
Raad van Europa over de druk van apparatuur.
– Europese richtlijn 2007-1494 van de Commissie van 17 decem-
ber 2007 tot vaststelling, overeenkomstig richtlijn 2006-842
van het Europees Parlement en de Raad van Europa, van de vorm
van etiketten.
– En aanvullende etiketteringseisen betreffende producten en ap-
paratuur die bepaalde gefluoresceerde broeikasgassen bevatten.
– Europese richtlijn 2006-842 van het Europees Parlement en de
Raad van Europa van 17 mei 2006 over bepaalde gefluoresceer-
de broeikasgassen (PB van 14 juni 2006).
• EN 12828 (cv-systemen in gebouwen - ontwerp van warmwater-ver-
warmingsinstallaties)
• EN 60335 (veiligheid van elektrische apparatuur voor huishoudelijk
gebruik en soortgelijke doeleinden)
Deel 1 (algemene eisen)
deel 2–40 (bijzondere eisen voor elektrisch aangedreven warmte-
pompen, airconditioning en kamerontvochtigers)
6
Installatie
De buitenunit wordt buiten opgesteld. Daar vindt de warmtewisseling
met de omgevingslucht plaats. Daarom moet rondom de buitenunit vol-
doende ruimte aanwezig zijn en moeten bepaalde omgevingscondities
heersen.
Dit hoofdstuk beschrijft de opstelling van de buitenunit, de bekabeling
met de binnenunit en de aansluiting daarop. Bovendien zijn instructies
opgenomen voor de installatie bij zee.
6.1
Optillen
▶ Wanneer de buitenunit hangend wordt gedragen, moeten de kabels
tussen de voeten van de bodemplaat en, onder de eenheid door wor-
den geplaatst.
▶ Bij het hijsen de kabels altijd op 4 plaatsen aanslaan, zodat een gelijk-
matige lastverdeling is gewaarborgd.
▶ Kabels onder een hoek van maximaal 40° op de buitenunit bevesti-
gen.
▶ Bij het plaatsen alleen accessoires en componenten gebruiken, die
voldoen aan de gespecificeerde technische gegevens.
12
Ga bij het dragen van de buitenunit uiterst zorgvuldig te
werk:
▶ Draag de buitenunit altijd met minimaal 2 personen.
▶ Bepaalde producten zijn met PP-band verpakt. Ge-
vaar – gebruik deze banden niet voor het transport!
▶ Raak de lamellen van de warmtewisselaar niet aan
met blote handen. Er bestaat gevaar voor lichamelijk
letsel.
▶ Verklein de kunststoffolie van de verpakking en voer
deze zorgvuldig af, zodat het niet in handen van kin-
deren terecht komt. Kunststoffolie kan bij kinderen
verstikking veroorzaken.
▶ Hang de buitenunit in op 4 punten bij het dragen. Bij
het dragen en tillen van de buitenunit op 3 punten,
kan deze instabiel worden en vallen.
6.2
Checklist
Elke installatie is individueel verschillend. De volgende
checklist beschrijft in het algemeen het installatiepro-
ces.
1. Buitenunit op een vaste ondergrond opstellen (hoofdstuk 6.3) en
bevestigen.
2. Koudemiddelleidingen van de buitenunit installeren
(hoofdstuk 7).
3. Condensafvoerleiding en condensafvoerverwarming (accessoires)
van de buitenunit installeren. De condensafvoerverwarming kan op
de buitenunit (ontdooien via thermostaat geregeld) ( afb. 33 [8],
34 [9], 35 [14]) of de binnenunit (installatie-instructie van de
binnenunit) (correct ontdooien) worden aangesloten.
4. Buitenunit op de binnenunit aansluiten (installatie-instructie van
de binnenunit).
5. CAN-BUS-kabel tussen buiten- en binnenunit aansluiten
(hoofdstuk 8.1).
6. Stroomaansluiting op de buitenunit uitvoeren (hoofdstuk 8).
6.3
Fundering voor de opstelling
Om geluidsbelastingen bij een wandmontage te voorko-
men, wordt geadviseerd, de buitenunit op de vloer te
monteren.
De buitenunit zo mogelijk op vloerconsole (accessoire)
monteren.
▶ Controleer de draagkracht en vlakheid van het opstellingsoppervlak,
zodat de buitenunit tijdens bedrijf geen trillingen of geluid veroor-
zaakt.
▶ Bevestig de buitenunit met behulp van de funderingsbouten. (4 sets
standaard M10 funderingsbouten, moeren en vulringen klaar leggen.
Bevestiging is niet meegeleverd.)
▶ Schroef de funderingsbouten bij voorkeur zover in, dat deze 20 mm
boven het funderingsoppervlak uitsteken.
Lucht-water Split – 6 720 817 355 (2015/06)