Spanningsvrij contact
I-17*: De afbeelding toont de drie aansluitingen voor het relais (gebruikt, bijv. bij het aansluiten op CTS of andere externe
bewakingssystemen).
De drie aansluitingen zijn respectievelijk. Algemeen, NO en NC.
Op het moment dat de spanning is ingeschakeld, voedt de besturing het relais, waardoor de controller kan reageren op zowel
hoge als lage alarmen, deuralarmen en stroomuitval.
Temperatuuralarmen en deuralarmen moeten worden ingesteld in de externe alarminstellingen (EAL) voordat ze het
spanningsvrije contact activeren.
Zie de sectie Parameterinstellingen voor instructies over het instellen van externe alarmen.
Toegang tot het spanningsvrije contact verkrijgt men volgens onderstaande beschrijvingen:
BioCompact II 210, 310, 210/210, 310/210, 410:
Schroef de afdekking aan de achterzijde van de kast los voor toegang tot het spanningsvrije contactblok.
In de afdekking zijn twee trekontlastingen van verschillende grootte gemonteerd voor een veilige bevestiging van de kabel voor
het spanningsvrije contact.
Zorg ervoor dat de afdekking na de installatie van het spanningsvrije contact weer wordt aangebracht. De bladveer in de
afdekking moet vastklikken.
Raadpleeg het hoofdstuk 'Aansluiting op voeding' voor meer informatie.
BioCompact II 610:
De draden die aan het aansluitblok van het spanningsvrij alarmrelais zijn verbonden, worden gefixeerd door de afdekdoos welke
op het blok is geplaatst, waarmee tevens toegang tot het elektrische circuit wordt voorkomen.
Het spanningsvrije contact moet worden aangesloten door een gekwalificeerde installateur.
20
*): Paragraafaanduiding (I-1, I-2 enz.) verwijst naar de IQ (Installation Qualification)